Bertje of une petite histoire d’amour.
Een foto van mij als vierjarige op de Montessori kleuterschool in de Landmanstraat. Ik weet nog dat ik niet boos mag kijken van de fotograaf. Ik begrijp niet wat hij bedoelt. Ik ben helemaal niet boos. In mijn handen draag ik voor de gelegenheid een soort telbord. Ik heb daar nooit iets mee gedaan. De houten roze en blauwe plankjes met schuurpapier letters herinner ik me goed. Daarmee leer je lezen.
Er hangen nog heel wat namen van klasgenootjes in mijn geheugen: de tweeling Frits en André, Marja, Jacqueline, Trix en vanzelfsprekend Bertje.
Bertje woont op de Zuidhoek. Als je van school naar de van Blommesteynweg loopt ga je rechtsaf. De deur is heel donkergroen. Erachter is een lange smalle gang. Aan de ene kant van de gang loopt een trap naar beneden. Heel af en toe ga ik bij hem thuis spelen. De ouders van Bertje komen uit Indonesië. Hij is mijn beste vriend en op school doen we vaak iets samen.
Bertje graaft een diepe kuil voor ons huis. Dat kan hij goed. Met echte stoelen. Jij was vader en ik moeder, zeg ik. Intussen bak ik een taart, voor als het huis klaar is. Wil je er slagroom op? Ja, dat wil hij wel. Met de zeef giet ik een laagje droog zand op de bovenkant. We drinken met slurpgeluiden en eten met smakkende lippen zogenaamd van de zandtaart. Daarna gooien we hem op de grond van het huis. Ik maak de vloer mooi glad met de achterkant van een schep. Het is tijd dat vader naar zijn werk gaat. Ik zwaai hem uit. We kijken of de touwblikken al vrij zijn. Straks mogen jullie, zegt juf. Meestal zijn ze bezet. Het duurt gelukkig niet lang vandaag. Eerst gaan we met stijve benen over het pad langs de zandbak. Niet vallen, zeg ik, je moet het touw strak houden. Daarna stappen we op ons blik naar de grote boom. In de schaduw liggen grote groene bollen met stekels. De juffen zitten ver weg op een bank in de zon. Ze letten niet op ons. We peuteren een bol open. Het is een kastanje, weet Bertje. We maken er meer open. Eén valt vlak langs mijn hoofd met een harde poink op de grond. We giechelen erom. Bijna een deuk in je kop. Ja, schater ik, ik huil om de buil. Aan de overkant klappen de juffen in hun handen. We moeten naar binnen.
Op een dag zegt juf dat Bertje niet meer naar school komt. Wat heeft hij dan? roep ik, tegen de regels in, dwars door de klas. Iets aan zijn heupen en ze wijst naar die van haarzelf. Ik herinner me woorden als broos en stukjes die afbrokkelen. Ik begrijp het niet. Dan kan hij over een poosje toch wel weer terugkomen? Als hij beter is? Maar juf geeft geen uitleg.
Een paar weken later gaan we op bezoek aan de Zuidhoek. Juf, Marja, Trix en ik. Door de lange gang moeten we. Kom maar, wenkt Bertjes moeder. Aan het eind is de deur naar de woonkamer. Hij zit rechtop in een bed en lacht als hij ons ziet. Ik knipoog naar hem. Ik wil wat zeggen, maar ineens zijn de woorden op en lukt het niet om te slikken. Ik duw de tekening die ik op school maakte onder zijn neus. Onder een grote kastanjeboom staan twee kinderen met een bal. Hij kijkt ernaar en lacht weer. En opnieuw kan ik niets zeggen, want er zit echt iets in mijn keel. Dan moeten we weg. Bij de deur kijk ik om en zwaai. En nog eens. En nog eens. Juf pakt mijn hand en trekt me mee naar buiten.
Het is de laatste keer dat ik Bertje zie. Dat beeld is er nog steeds. Het scheve lachje als hij een grapje maakt. Het zwarte glanzende haar dat op zijn kruin omhoog spriet. Voor altijd opgeslagen. Of juf later heeft verteld hoe het hem verging weet ik niet meer. Waarschijnlijk heb ik dat verdrongen.
Een gedachte over “Bertje”
Ontroerend verhaal dat mij ook terug brengt naar m’n kleutertijd….