Aan de voorkant van het huis groeien voornamelijk bosanemonen. Woekeren is eigenlijk een betere aanduiding want andere planten delven altijd het onderspit na de lente. Ik heb in het verleden meerdere malen azalea’s, hortensia’s, hyacinten en diverse kleine kruipertjes geplant. Die verdwijnen steevast dankzij de ongebreidelde groei van deze tweejarige. Hij is mooi hoor, in bloei. Met prachtige roze bloemen. Doet het goed in de schaduw. Het oogt echter wat rommelig tussen de keurige tuinen voorzien van hagelwitte grint tegels, waar mossen en onbestemde sprietjes geen kans krijgen, zandkorrels uitsluitend ónder de tegels liggen en waar tussen de coniferen de aarde rul en zwart is geharkt. Mijn bosanemonen hebben doornen in de ogen van mijn buren.
Om hen terwille te zijn besloot ik vorig jaar de bosanemonen alleen nog op het strookje aan de voorzijde van de tuin te dulden. In het grote vierkante perk aan de zijkant zou ik ze uitgraven, met wortel en al. De eerste keer kreeg ik hulp van een vriend die ik onder valse voorwendsels (senseo koffie, leuk muziekje en even bijpraten) op bezoek vroeg en na de koffie met spade de tuin injoeg. De weken erna groef ik zelf de wortelresten uit. Stapels vuilniszakken voerde ik af. Ik ben de tel kwijt, maar het waren er zeker meer dan dertien.
De bosanemoon is echter niet van plan het loodje te leggen. Steeds blijven er nog petieterige stukjes wortel in de aarde achter die het vervolgens heel slinks op een uitlopen zetten.
Er ligt nu dus wilde weigrond in mijn straat. Ik kijk er met enorm veel plezier naar. Hondsdraf, klaver, paardebloemen, lepeldiefjes en onbestemde plantjes met witte miniatuur bloemen. Weegbree, vergeetmenietjes en madelieven, veel madelieven. Onbekende bladplanten, grassen, longkruid en een salvia. Ze staan er allemaal tot de bosanemonen zo groot zijn dat ze eronder verdwijnen.
Wat klinken die oude Nederlandse plantennamen leuk. Tegen lepeldiefje zeiden we als kind herderstasje. Dat herinnert me aan het kapoentje (lieveheersbeestje). Ik zie me weer stippen tellen. Hoe meer stippen, hoe beter. En groot was de vreugde als het kapoentje niet rood maar geel was. Dat bracht geluk. Net als een klavertje vier. We verzamelden ze in een leeg lucifersdoosje om thuis te laten zien en voor altijd te bewaren.
Inmiddels weet ik dat geluk zich niet laat afdwingen met kapoentjes of met klavertjes vier. Klein geluk is aanwezig, overal om je heen, als je maar oplet: de oplichtende waterparel op een vrouwenmantelblad, de zoete geur van kamperfoelie in de schemer. De egel die foeragerend het tuinpad oversteekt.
En dat grote alomvattende gevoel van gelukkig zijn? Ach, misschien ervaar je dat pas als je de vele kleine gelukjes kunt zien.