De krant zegt dat een man is vermist.
Mogelijk reed hij op een fiets
over de Augustijnenkamp.
Na twee glazen ben ik aangeschoten,
en vrees je dat ik val
in een donker gat.
Aan mij merk je niets, zei je,
en dat klopt, nooit liepen voeten
zo recht of was een hand vaster besloten.
Bij de deur zoeken mijn ogen je blik
maar je bent onvindbaar
in het labyrint van je plurale tantum.
Wat zou ik dat graag zijn,
op de Nieuwstraat of de Steegoversloot,
samen vermist zonder verloren
P.S. de man uit de krant is terug.