Weet je nog, we waren even paarden,
een gevlekte grijze en een bruine ruin.
We draafden met wapperende staarten,
schudden onbesuisd de manen,
stormden over dode bladeren
velden vol kamille in.
We snoven luid en hinnikten het uit
hoorden leeuweriken hoog
in de lucht en lager in het loof
de smakkende rupsen in de wind.
Was het een ongrijpbaar koor
of suizelde ons stromend bloed
de symfonie in onze oren
dat we daar zo galoppeerden?
Soms zie ik ze nog rennen
wanneer ik ode an die Freude zing,
een bruine ruin en een gevlekte grijze.