Ben bij Appie in de rij voor de kassa, voor een stuk of vier mensen en achter me drie met een halfvolle kar. Het is niet heel druk, maar even wachten hoort er nu eenmaal bij.
Staat er ineens een ouwe man naast me die half verstaanbaar mompelt: ‘Maar één’ en hij houdt een pak suiker onder mijn neus en stapt me voorbij in de rij. Ik kijk hem verbaasd aan. U bedoelt dat u voor wilt gaan? Ja, ‘maar één’, zegt hij weer tamelijk dwingend. Met een accent. Het Nederlands is duidelijk niet zijn eerste taal. Meer komt er dan ook niet uit. Hij ontbloot een rijtje spierwitte kunsttanden, echter geen spoor van een lach. Hij staat heel dichtbij. Te dichtbij. Hij deelt mee. Geen vragende blik erbij, geen afwachten of ik het in orde vind, nee, hij moet voor en accepteert geen nee. Een bejaarde buitenlander en uitsluitend vanwege zijn bejaardheid laat ik hem gaan. De man met snor die voor me in de rij staat volgt het tafereel en reageert met: ‘Dan heb je er nog drie voor je, maat’. Snor is niet van plan zich te laten koeioneren. Ik voel wrevel en kan die niet goed duiden. Meestal ben ik assertiever.
Eenmaal op de terugweg naar huis herinner ik me een gebeurtenis van enkele jaren geleden. Mijn voormalige Syrische buurman wilde zijn aanstaande lege woning bekijken maar de deur was dicht. Kennelijk moest ik het oplossen, want hij belde bij mij aan, maakte een gebaar van een slot opendraaien en wees naar het huis naast me. Ik moest iets van hem. Hij duwde een smartphone in mijn handen en een brief onder mijn neus. Hij gebaarde te luisteren en te praten. Logisch, dacht ik, wie de taal niet spreekt doet het met handen, voeten en mobiel. Aan de andere zijde van de lijn richtte een man van buitenlandse komaf in heel gebrekkig Nederlands het woord tot me. Al gauw werd na lezing ervan duidelijk dat buurman op een heel andere dag werd verwacht door de Woningbouwvereniging.
Is dat allemaal zo erg? Welnee, ik ben altijd bereid te helpen, maar ook deze man stond te dichtbij, en ik moest, er werd niet verzocht of ik iets wilde, ik had het maar te doen. Gevoegd bij het feit dat ik zijn warmte nog aan die telefoon voelde en me realiseerde dat zijn moleculen die hij net had uitgeademd bij mij naar binnen gingen. Met enig afgrijzen, maar ik hield me groot en liet niets merken, voerde ik zo goed en zo kwaad als het ging het gesprek en verwees ’s mans landgenoot naar de juiste datum.
Pas vandaag besefte ik de reden en de reikwijdte van mijn irritatie. Toen ik nog NT-2 les gaf, ik heb dat ongeveer zeven jaar gedaan aan allochtone vrouwen, werd ik door hen heel anders benaderd. Zij vroegen altijd met enig voorbehoud, keken vragend, kwamen nooit te dichtbij. Het is echter de man die gewend is op deze manier met vrouwen om te gaan. Laatst las ik een stukje over de Arabische man (ik meen dat het over Saoedie-Arabië ging). Hij gaat voor in de lift, zij wacht, de vrouw is de mindere. Ik liet het me welgevallen omdat ik het niet verwachtte. Overdonderd was, als het ware.
Terug naar Appie. Het verhaal is nog niet helemaal klaar. Eindelijk is het de beurt aan meneer. De kassière scant het pak suiker. Hij legt een eurootje op de toonbank. ‘Dit is een pinkassa, meneer’, zegt ze. Hij kijkt haar aan, haalt de schouders op en gebaart dat dat niet gaat. ‘Wacht maar’, ze blijft vriendelijk, belt haar collega van de servicebalie en die komt hem ophalen. Hij hoeft niet bij een andere kassa in de rij te gaan staan en mag met zijn eurootje betalen. Mij en anderen had ze zéker naar een andere kassa verwezen.