Ik kreeg de naam van mijn opa, Wilhelmus de Verver.
Ziektes hebben me al vroeg geveld,
als ik eindelijk kan lopen schater ik
om mijn eigen stappen.
De wereld is één grote vraag. Ze kijken naar tekens
op papier, praten veel maar nooit met mij.
Ik wil alles weten, zo lees ik met vier jaar de krant,
schrijf takkenwijf en andere heldenwoorden
op een geheime plaats, waarna men mij opsluit
in een schoolgebouw. Ik leer een ander te zijn.
Die knul redt het wel, vertellen ze elkaar.
Ik woon tussen hun donkere jaren, ze roken me uit.
Ik ben twee jongens. De een heeft kloten en
is doelman op het veld tussen de flats. De ander
steekt zich in boeken en vouwt de oren
als zijn vader tegen zijn moeder schreeuwt.
Over de waarheid hoeft hij niets te weten, noch
van de klakkende laarzen, de zwiepende slagen
of het gereutel aan de galg. Hij haat wie ze
zijn geworden en heeft hen ontstellend lief.
En altijd, ja, altijd, rolt de stilte
uit de krater na het vallen van de bom.
Ik kwam even en graag lezen.
Dat doet deugd, Rudolf. Kom gerust nog eens terug.
Zo komt het allemaal weer heel dichtbij
alsof het niet lang geleden was
Merci voor je reactie, John.