Naast zijn bed liggen ze op een rij
voor elke dag een kop
meestal kiest hij het gelgezicht
daarmee labbert hij de dagen door
nee, meneer de Vleer, ja mevrouw
de Blauw, hij buigt en deelt
garnalenhandjes uit
Soms vergeet hij wie hij is
en heeft een donker gat
de plaats van het gezicht
Dan moet het hoofd van hout
op zijn nek waarmee hij ramt
tegen het metselwerk
en de gefineerde kast
‘s Morgens naait zijn vrouw
de kop met ijzerdraad weer vast
Ze doet dat graag, want het gras
moet nog gemaaid