De keer dat ik een plattegrond vond
met verkleurde hoeken weet ik nog,
erop stond de weg naar mijn oude huis.
Ik volgde hem, liep over
lang vervlogen sporen om
te stoppen in die ene straat.
Ik belde aan, daar stond mijn moeder.
Kind, zei ze, je reikt naar filosofen,
wat wil je toch met al die doden,
ze hebben je nooit brood gebracht,
laat staan geluk.
Ik had geen antwoord, ik was de hand
die zichzelf steeds moest tekenen en
bleef steken bij de mouw.