Op de vraag wat ik later wilde worden heb ik nooit het antwoord geweten. Als kind waren er natuurlijk de gebruikelijke fases waarin ik me verbeeldde zuster, juf, bibliotheekmevrouw te zijn of te werken op een postkantoor. Ook richtte ik met enige regelmaat een boekwinkel in. Ik speelde met een kassa en bonnen met carbonpapier ertussen winkeljuffrouwen na. In mijn oude kinderboeken staan nog de prijzen geschreven. Er waren totaal geen ambities.
Echter, zodra ik in de hoogste klas van de lagere school zat startten de voorbereidingen voor het vervolgonderwijs. Samen met een stuk of vijftien klasgenoten werd ik klaargestoomd voor het toelatingsexamen van de hbs. Het leek me wel wat om Latijn en Grieks te leren, misschien kon ik het gymnasium volgen? Mijn onderwijzer keek bedenkelijk toen ik dat voorstelde. Een meisje naar het gymnasium? Dan moest je erna ook gaan studeren. Dat was op dat moment een onbekend vergezicht. En van de beroepen advocaat of arts wist ik te weinig, het kwam gewoonweg niet in me op dat ze bereikbaar waren. Te moeilijk. Van mijn eigen capaciteiten had ik duidelijk geen hoge pet op. Ik wilde liever weten wie ik was, waarom ik er was, waarom ik juist bij deze vader en moeder in Nederland en niet ergens anders op de wereld was geboren.
Na meer dan zes decennia op deze aardkloot te hebben doorgebracht heb ik een behoorlijke indruk van wat ik kan of welke eigenschappen ik bezit. Maar ben ík dat, ben ik de som van mijn eigenaardigheden, vaardigheden of daden? Ben ik dichter omdat ik ooit een stel gedichten schreef. Ben ik de juf die meester werd? Ben ik hetgeen ik uitvoer? Dat kan toch niet waar zijn. Ik ben niet mijn beroep, ik ben niet mijn product en hoewel die vanzelfsprekend iets over mij zeggen, ik heb veel meer gedaan dan lesgeven, schrijven of juridische adviezen geven, ik ben niet de som van mijn daden, maar alle zijn ze wel een beetje mij.
Wat ik altijd heb geweten: ik zou het geluk vinden. In die zin is het antwoord op de vraag’ wat wil je worden’ beantwoord. Maar dat bedoelden ze niet toen ze het mij vroegen als kind. Je moest kennelijk ‘iets’ willen worden en ik wilde alleen maar gelukkig zijn. Ik maakte het mezelf daarmee niet gemakkelijk, want wat is in godsnaam geluk?
Een paar jaar terug schreef ik een gedicht over ‘geluk’ terwijl ik dacht aan ‘De alchemist’ van Paulo Coelho, dat onder andere gaat over de zoektocht naar een schat. Dat je helemaal de wereld niet driemaal rond hoeft te gaan om hem te vinden.
geluk
misschien zijn het de veren
waarmee ik ben bedekt
is er een naar binnen gegroeid
dat ik op steltbenen wil staan
in groene meren speuren naar aquamarijn
misschien ook hoor ik de roep
van een inka kakatoe
hoe ik in verre oorden ook zoek
ik vind het niet
ik ben een inheemse kraai
met schellen voor de ogen
misschien is het dichterbij
dan ik vermoed
zit er onderhuids goud
in mijn aderen verbloemd